Kunst is conflict

Er bestaat geen kunst zonder conflict Het is een verademing om weer eens schilderijen van Jaap de Vries te zien. In het Breda’s Museum toont hij vijf grote en drie kleinere acrylschilderijen op papier die hij recent gemaakt heeft. Hij heeft ze gemaakt in de periode dat hij met zijn film bezig was, zijn eersteling waarvoor hij het script heeft geschreven en die hij ook zelf geregisseerd heeft. De film is nu af en wacht op uitzending door de VPRO. Tussen alle aandacht voor dit voor hem nieuwe medium heeft hij gelukkig ook nog geschilderd. En het lijkt erop dat de filmische exploitatie van zijn verbeelding een belangrijke impuls is geweest voor zijn beeldend werk. De thematiek is niet veranderd, net zo min als zijn benadering van het schilderen. Als er iets anders is, dan is dat de intensiteit waarmee hij het geweld in zijn schilderijen in beeld brengt. Zijn werk is intenser, meer ingetogen, misschien wel doorleefder geworden. Hij toont het geweld als deel van het menselijk denken en handelen, als een grond van het bestaan. Geweld is geen toevallige daad van agressie die buiten ons om plaatsvindt. Het geweld is niet toevallig maar structureel, niet buiten ons maar in ons aanwezig tot in de diepste vezels, niet tot een ogenblik beperkt maar van alle tijden. Hij schildert geen schiet- of moordpartijen, geen wapens, geen oorlogstafereel ver van ons bed. Dat is alleen maar uiterlijk kabaal dat afleidt van wat in ons allemaal zit. De beelden die Jaap de Vries schildert, zijn metaforen die de beleving tonen van iets wat we wellicht liever niet willen zien. Op een van zijn schilderijen in de gang van het nieuwe Breda’s Museum zien we een vrouwentorso, het rechterdeel bedekt met blanke huid, het linkerdeel gevild, zodat we geconfronteerd worden met de binnenkant, het skelet, het vlees. Aan de voet liggen stroken huid als opgerold perkament. De daad van het villen is voorbij, dat soort geweld ligt achter ons. De heftigheid van dit lichaam (zijn voorkeur gaat sterk uit naar het vrouwenlijf) is er niet minder om, maar het is wel geweld van een ander niveau. Juist omdat het geweld zo algemeen is, heeft het zo’n ongemakkelijk gevoel. Het verontrust, omdat er niet aan te ontkomen valt, eenvoudigweg omdat we niet aan onszelf kunnen ontkomen. De manier van schilderen loopt zoals altijd bij Jaap de Vries parallel met de thematiek. Je zou het zijn handelsmerk kunnen noemen. Hij schildert met soepele acrylverf op papier dat hij in stroken op de ondergrond monteert. De voorstelling is opgebouwd uit vele tientallen flarden papier die samen het beeld construeren. Het lijkt erop dat hij het beeld dat hij wil schilderen verknipt in talloze fragmenten om die vervolgens weer in een nieuw beeld samen te voegen. Net zoals de filmer die knipt en daarna weer plakt. Dat gaat altijd met conflict gepaard. Hij verscheurt om te kunnen construeren, hij fragmenteert om vervolgens te defragmenteren. De vernietiging gaat aan de opbouw vooraf. Dat geldt dus ook voor de inhoud van zijn werk. Hij analyseert en fileert, hij legt letterlijk bloot, hij ontdoet de werkelijkheid van haar cosmetica en conventie en probeert te laten zien wat wij echt zijn als we de kleren oftewel ons beschavingsvernisje afgelegd hebben. Wat dan overblijft, is iets wat ongemakkelijk is, waar we van kunnen schrikken. Aangrijpend is zijn laatste schilderij De wraakengel, dezelfde titel als zijn film. Een bloot en kwetsbaar kinderlijf, de handen bezwerend voor de buik, als om het kwaad buiten te houden waar de wereld om haar heen van doordrenkt lijkt. Het lichaam uit één stuk is in overvloeiend zwart en wit geschilderd zodat er verrassende schaduwplekken ontstaan daar waar de verf een eigen gang gaat. Om het lijf heeft hij in neonblauw een contourlijn geschilderd die het lichaam losmaakt van het gefragmenteerde zwart eromheen. De zwart fladderende vogel schuin boven haar versterkt het noodlotgevoel. Wat voor wraakengel is dit? Is het een slachtoffer of een dader? Kondigt ze aan of beschermt ze? In ieder geval spreekt het schilderij de taal van het geweld die geen interpretatie nodig heeft. Je wordt als kijker zo het beeld ingetrokken, een beeld dat daardoor zo onontkoombaar wordt dat we emotioneel en psychisch deel gaan uitmaken van wat Jaap de Vries als schilderend oproept. Confronterend maar waar, oncomfortabel maar wel deel van onszelf. Als we de beeldtaal van de schilder kunnen omschrijven in termen van zingeving (Jaap de Vries spreekt liever van zinloosheid), dan ligt die in het oproepen of herstellen van de identificatie tussen kijker en beeld. Wat we zien, dat zijn we zelf.

Gepubliceerd in BN/De Stem, 1999




Terug naar overzicht