Frits de Coninck

Het eenvoudige geluk van Tytgat

De Vlaams-Brusselse schilder Edgard Tytgat (1879-1957) is een geboren verteller. Een verteller van de anekdote, van de kleinigheden uit het dagelijkse bestaan. Een schildersleven lang heeft hij zijn omgeving tot onderwerp van zijn schilderijen en prenten gemaakt. De dingen dichtbij huis, het leven op straat, de kermis en de circustent. En meer nog, de wereld in huis zelf. Zijn woonkamer-atelier was het biografisch middelpunt van een wereld die tamelijk klein van omvang was. Want Tytgat is altijd trouw gebleven aan de mensen en de dingen die hem vertrouwd waren en die hij bij wijze van spreken dromend kon tekenen. Maria, zijn vrouw en model, zichzelf als schilder in zijn atelier. Dat waren ook de vele snuisterijen waar zijn huis na verloop van tijd helemaal vol van was. En dat waren de gebeurtenissen die hij meemaakte , die hij las of die hij droomde. Tussen zijn leven en zijn werk is een grens zo flinterdun dat zijn doeken en prenten zich als een autobiografie laten lezen. Als hij eens een tafereel schildert dat veraf staat van zijn Vlaamse wereld en dat dus alleen in zijn verbeelding bestaat, dan doet hij dat op de manier van het hem bekende. Zijn Verovering van Troje uit 1950 heeft niks van de klassiek-Griekse wereld; de voorstelling lijkt veel meer op een toneelscène op het strand van Oostende. Vergilius op z’n Vlaams.

Deze zomer wijdt het Museum voor Moderne Kunst in Oostende een overzichtstentoonstelling aan Edgard Tytgat. Zijn belangrijkste doeken, tekeningen, aquarellen en nagenoeg zijn hele grafische oeuvre zijn er te zien, net als zijn boekontwerpen en zijn illustraties. Want op enkele losse stukken die in verschillende Belgische musea permanent getoond worden, heeft het werk van Tytgat de tweede helft van deze eeuw een zo goed als verborgen leven geleid. De laatste echt belangrijke tentoonstellingen zijn geweest in 1951. Hij exposeert dan in Brussel en, opvallend, op vier plaatsen in Nederland. De retrospectieve tentoonstellingen in Rotterdam, Amsterdam, Heerlen en Eindhoven zijn een doorbraak in Nederland en tegelijk een voorlopig einde. Het werk is langzamerhand uit de aandacht weggegleden. Maar toch, ook in de kantlijn van de grote kunsthistorische ontwikkelingen blijken kleine juwelen te vinden. Zoals het werk van Tytgat. Zijn werk is een lang volgehouden doorwerking van het impressionisme uit de vorige eeuw, met kleine variaties uiteraard. Natuurlijk is er verschil te zien tussen zijn eerste doek uit 1909 en zijn laatste uit 1956. Maar dat is niks in vergelijking met de grote verande ringen die de kunst van de twintigste eeuw te zien geeft tot 1957, het jaar van zijn dood. In de jaren vijftig klinkt in sommige van zijn schilderijen nog de echo van het impressionisme. Net zoals hij trouw gebleven is aan zijn wereld, is hij trouw gebleven aan zijn stijl. Een stijl die de vertelling dient, die vastlegt wat het oog waarneemt en niet wat de geest bedenkt. Bij Tytgat geen sporen van het modernisme. Wie de datering van zijn werk wil schatten, schat altijd verkeerd.

In 1909 schildert hij zijn eerst olieverfschilderij Mijn portret en mijn dorp. Het doek toont in een keer twee thema’s die steeds zullen opduiken. De jonge kunstenaar heeft zichzelf, half en face, half en profil, geportretteerd. Hij kijkt schuchter, aarzelend, twijfelend het beeld in, de handen nog stijf over elkaar. Die houding zullen we op al zijn schilderijen tegen blijven komen. Hij beeldt zichzelf af als een kleine meester, als een kunstenaar die desondanks schildert. Alsof zijn eigen kunstenaarschap nooit groter, belangrijker mag worden dan het onderwerp dat hij schildert. De kunstenaar is een dienaar die vast mag leggen wat de wereld hem aanreikt. In Mijn portret en mijn dorp poseert hij aan het venster, een typische Tytgat-situatie. Het is vanuit zijn venster dat hij de wereld om zich heen gadeslaat. Anders gezegd, elk schilderij is een venster op zijn eigen wereld. Hij noemt dat “het venster waardoor men uitademt en in ademt”, zijn eigen metafoor voor zijn verhouding tot de werkelijkheid. Het venster staat tussen waarneming en weergave in. En net zo min als de impressionisten uit de vorige eeuw is hij geïnteresseerd in vervorming of abstractie van de werkelijkheid die hij waarneemt. Het open venster op dat eerste doek wordt visueel begrensd door een balustrade die de scheiding tussen binnen en buiten markeert. Het zonnige, bijna mediterrane buiten golft het interieur binnen. Zowel naar situatie als naar sfeer een tafereel dat je bij Bonnard of Vuilllard tegen kunt komen, schilders met wie Tytgat nogal wat gemeen heeft.. Op de achtergrond het tweede Tytgat-thema: het dorp, de wereld van de kleine man, de gesloten gemeenschap. In dit geval was dat Watermaal-Bosvoorde in de omgeving van Brussel. Tytgat vestigt zich daar in 1907 en raakt er stevig bevriend met Rik Wouters.

Dat eerste doek is al helemaal Tytgat. Het is geschilderd op een manier die men zal benoemen als Brabants expressionisme. Misleidend, omdat het een term is die de lading niet dekt. Het werk van Tytgat zal vooral de geest van het impressionisme blijven ademen, alhoewel zijn penseeltoets veel minder gefragmenteerd is. Het licht en de kleur ontwikkelen zich langzaam aan tot grotere vlakken en vallen niet meer uiteen in duizenden facetten en toetsen. Het licht definieert veel meer de vorm en is daarmee compositie-element. Maar de subtiliteit en de sfeer zijn die van het impressionisme, en veel minder die van het expressionisme. Daarvoor missen de kleuren op het palet van Tytgat de felheid en de emotie. Daarvoor wringt het te weinig in zijn doeken. Bij het expressionisme in België denkt men toch vooral aan de schilders van Latem zoals Permeke en De Smet, en van hen onderscheidde Tytgat zich zeker naar stijl nadrukkelijk.

Edgard Tytgat werd geboren in Brussel uit Vlaamse ouders. Zijn vader was lithograaf. Afge zien van enkele kinderjaren in Brugge, zal Tytgat tot zijn dood blijven wonen in het gebied van Brussel. In 1907 neemt Tytgat in Watermaal-Bosvoorde, in de nabijheid van Brussel, het atelier over van Rik Wouters, met wie hij tot aan de dood van Wouters goed bevriend zal zijn. Naast hun kunstenaarschap delen ze in die jaren ook het geweldige geldgebrek. Ironisch genoeg neemt Wouters, de armste van de twee, het in zijn correspondentie met anderen op voor de financiën van Tytgat. Uit een brief uit 1911: ”Nu ga ik je iets vragen betreffende die arme Tytgat die zich in grote miserie bevindt en die graag zijn schilderijen terug zou willen. Omdat hij geen geld heeft, kan hij ze niet komen halen (...).“ Wouters belooft de kosten van transport voor zijn rekening te nemen.

In een andere brief van Wouters vinden we milde spotprenten van zijn vriend: Tytgat die het achterwerk ontbloot en Tytgat met kaalgeschoren kop. De vrouw van Wouters, Nel, heeft het kennelijk op zich genomen om wat franks binnen te halen, ook bij Tytgat. Ze schrijft op 12 januari 1912 een brief teneinde een paar aquarellen van Tytgat te verkopen. De bodemprijs is 15 frank en als de geadresseerde geen geld zou hebben, mag hij ook met een tube verf betalen. “Het stuit tegen de borst om zo’n man in volkomen armoede te zien, en al mijn medelijden gaat uit naar de arme kunstenaar die hij is. Ik weet al te goed wat krap bij kas zitten betekent, om begrip te hebben voor zijn geval, dat nog lamentabeler is aangezien dat hij noch vrouw noch vriend heeft om hem te steunen in de benarde situatie waarin hij zich bevindt.” Ze vraagt in het bijzonder aandacht voor een prent van De kermismolen in mijn dorp, een naaldets die Tytgat met aquarel inkleurt. Het is een voorstudie voor een olieverfschilderij. De kermis blijft een geliefd motief. Het is een herinnering uit zijn kinderjaren in Brugge waar hij altijd een zekere heimwee naar zal blijven houden. De kermis is een typisch volks motief, het feest van de kleine man, kleurrijk, anekdotisch en eigenlijk ook naïef. Zo is ook het werk van Tytgat, zo benoemt Nel Wouters het ook in haar brief. Waar Rik Wouters in zijn werk naar abstractie zoekt, de kleuren feller en contrastrijker aanwendt en de emoties dieper laat gaan, is Tytgat de anekdoti sche schilder en tekenaar, de verteller die de buitenwereld schildert, gezien door zijn venster.

In 1914 trouwt hij met Maria De Mesmaeker, zijn model en muze. Hun verhouding is heel mooi te zien op de aquarel De inspiratie uit 1922. Op een verder lege bovenkamer, op de kale, bruine planken staat de schilder voor de ezel met daarop een leeg doek: klaar om de wereld te ontvangen, maar de bemiddelaar tussen schilderij en wereld, de schilder, weet zo te zien niks te bedenken. Hij staat met geopende, radeloze handen voor het doek. Door het open venster zweeft op een wolk van licht zijn muze naar binnen, Maria en niemand anders. Vergezeld door twee snoepengeltjes. Buiten vliegt door de lucht, boven de rode daken, een papieren vliegtuig, een kinderdroom van Tytgat. Opvallend hoe hier de ruimte opgedeeld is in grote vlakken met een alles doorstralend licht. De compositie is geraffineerd eenvoudig, een beetje op de manier van zijn leeftijd- en plaatsgenoot Jean Brusselmans.

Als in dat jaar van zijn huwelijk België betrokken raakt in de Eerste Wereldoorlog, vluchten velen ijlings naar het buitenland. Rik Wouters geraakt na militaire omzwervingen uiteindelijk in Nederland, de Tytgats vluchten naar Engeland, naar Londen. De vrienden zullen elkaar niet meer in leven terugzien: Wouters sterft in 1916 aan kanker in Amsterdam. Kennelijk gaat het Tytgat goed in Londen. Hij werkt er hard: hij schildert, graveert, illustreert eigen boeken en drukt. Maria helpt hem daarbij. In 1920 heeft hij in Londen zijn eerste persoonlijke tentoon stelling. Dat zelfde jaar keert het paar terug naar België. De jaren van armoede zijn voorgoed voorbij: hij wordt artistiek directeur van een fabriek van behangselpapier in Nijvel, nabij Brussel. In Sint-Lambrechts-Woluwe laat hij een prentendrukkerij bouwen waar ze ook gaan wonen.

Het huis moet eruit gezien hebben als een folkloristisch museum. Van boven tot onder volge propt met prenten, poppen, snuisterijen, door hemzelf beschilderde deuren en kasten, zelfs een kleine carrousel die hij zelf had gebouwd. Mijn atelier-woonkamer uit 1922 geeft een gedetail leerde blik in zijn leefwereld. Zo moeten al zijn woonruimtes geweest zijn, of het nou in Watermaal was, in Nijvel, in Chelsea of in Sint-Lambrechts-Woluwe. Het enige wat verandert, is de hoeveelheid spullen: die neemt alleen maar toe. Op het doek zit Maria met wat verstel werk bij de open balkondeuren. In de kamer met weer zo’n planken vloer, staat een ronde tafel met rood geruit kleed en daarop een vaas met bloemen, een schaal met fruit, een pijp en een boek, geïllustreerd en uitgegeven door de schilder zelf. In tegenstelling tot de titel is de naam van de kunstenaar duidelijk zichtbaar. De tafel is op Matisse-achtige wijze meer gekanteld richting kijker dan het perspectief in de kamer strikt genomen zou rechtvaardigen. Aan de muur een druk behang, tal van prenten en schilderijen, een geel beschilderde kast en ontelbare snuisterijen. Waar iets kan staan, staat ook wat. Boven de schouw een spiegel die het drukke interieur nog eens verdubbelt. Zo’n schilderij is wat het is: een tafereel, een stilleven zonder symboliek, een opname van een aller gewoonste dag die tot stilstand gekomen is onder het penseel van Tytgat. De stijl heeft zich ontwikkeld van impressionistisch naar wat men naïef zou kunnen noemen. Maar dan wel naïef met een zeker raffinement.

Merkwaardig en volks zijn de autobiografische gebeurtenissen die hij schildert. In plaats van een foto maakt Tytgat er een schilderij van. Marc Chagall brengt een bezoek aan het kunste naarsdorp Latem, in de buurt van Gent. Voor de gelegenheid is Tytgat daar ook, in het gezel schap van de grote vlaamse expressionisten Gust De Smet, Van den Berghe, Floris Jespers, schilders met wie hij wel bevriend was maar artisitiek weinig deelde. Tytgat schildert de ontmoeting, op de wijze van een volksprent: helder, eenvoudig van compositie, geabstraheerd van vorm. Zo schildert hij ook zijn sprookjes, die soms aan Chagall doen denken.

Aan het eind van z’n loopbaan krijgt het werk een licht erotisch karakter. De schilder die eindelijk zijn verborgen dromen durft te openbaren. Het gaat te ver om daar veel betekenis aan te hechten want in het totale oeuvre gezien gaat het slechts om folies, incidentele eigenaardig heden die overigens wel leuk zijn om te zien. De brave Tytgat moest er kennelijk oud voor worden om zich te durven wagen aan wat hij af en toe echt fantaseerde.

Naar de betekenis is het werk van Tytgat naïef. Er is nergens sprake van enige gelaagdheid, hooguit van enige ironie. Sommige van zijn interieurs doen denken aan de wereld van de door hem bewonderde tijdgenoot James Ensor. Ze zijn visueel rijk en interessant. Er is altijd en overal wat te zien. Waar achter de stilte van Ensor een wereld van verbeelding woedt, lijkt het beeld bij Tytgat eenvoudig stilgezet. Zoek in het werk van Tytgat niet naar een tweede beteke nislaag of een verborgen boodschap. De dingen zijn wat ze zijn, door het oog gevangen en door de geest niet vervormd. Elk schilderij, elke prent is een venster op zijn eigen wereld.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift (voorheen Vitrine), 1998




Terug naar overzicht