Een eenling

Werk van Pieter Ouborg (1893-1956) is in de openbare collecties in Nederland aanwezig zoals de kunstenaar zelf gewerkt heeft. Elk belangrijk museum heeft wel wat werk van hem, maar het heeft een geïsoleerde plaats in de collectie en in de marge van de kunstgeschiedenis. En toch, zijn schilderijen, tekeningen en gouaches zijn vaak schitterend, hoe klein ze ook zijn. Er zijn weinig kunstenaars die zo consistent een oeuvre hebben opgebouwd waarin de grote ontwikkelingen in de beeldende kunst van de twintigste eeuw zichtbaar zijn. Ouborgs ontwikkeling volgde die van de kunst in Europa, maar inderdaad van op afstand, zowel geografisch als artistiek. Het Van Abbemuseum in Eindhoven heeft een paar bijzondere Ouborgjes die lang apart hebben gehangen in een verbindingsgang tussen twee zalen in de nieuwbouw. Het typeert de positie van het werk en van de maker: het werk hoorde inderdaad nergens bij, net zo min als de schilder "ergens" bij hoorde. P.Ouborg is 100 jaar geleden in Dordrecht geboren en ter gelegenheid daarvan heeft het Dordrechts Museum ruim 200 schilderijen, gouaches en tekeningen geëxposeerd die Ouborg vanaf de jaren dertig maakte, onder de titel "Heimwee naar het hart der dingen". Het is een heel mooie tentoonstelling van kunst die nu nog altijd modern aandoet maar moeilijk toegankelijk en niet zo vanzelfsprekend was in de tijd dat ze gemaakt werd. Ouborg trok in 1916 naar Nederlands-Indie als onderwijzer; later verdiende hij daar zijn geld als tekenleraar aan een H.B.S. Hij bleef daar tot 1938, met enkele tussenpozen waarin hij met verlof ging naar Nederland. Zijn contact met het artistieke klimaat in Europa was eenzijdig. Hij volgde de ontwikkelingen via enkele kunsttijdschriften die hij zich vanuit Europa liet toezenden. Maar het discours eromheen van collega's, critici en museummensen moest hij uiteraard missen. Des te opmerkelijker is het dat hij zich ontwikkelde tot een van de weinig echte surrealisten in Nederland en eigenlijk, onbedoeld, de grondlegger was van het abstract expressionisme, de stijl van Cobra. En alles in het artistieke isolement in Indie, dat slecht doorbroken werd door zijn verlofperiodes in Nederland tijdens welke hij koortsachtig de tentoonstellingen van eigentijdse kunst bezocht. Exposities van eigen werk in Bandoeng en Batavia, en voor het eerst in Nederland in 1932 worden door de kritiek smalend ontvangen. Tot zijn vroege surrealistische werken die te zien waren op zijn eerste solotentoonstelling in Nederland, bij kunsthandel De Bois in Haarlem in 1932, hoort "Vaarwel" uit 1931. Een klein werk, 27 bij 33 cm meet het slechts, maar zo mooi. Het is het toonbeeld van een effectieve compositie: met zo weinig beeldmiddelen zoveel verbeelding oproepen. Dat is pure abstractie. "Er staat anders weinig genoeg op," schreef Ouborg aan een vriend die het kocht. Hij had er schik in dat hij het mooi vond, maar sprak ook de hoop uit dat hij er maar niet gauw op uitgekeken zou raken! Het bovenste deel is een rechthoek in lichtblauw, het onderste in blauwgrijs. En daartussen lijken plastische en abstracte vormen te schuiven die vanuit een visioen zijn neergeschreven. Dit schilderen behoort tot het surrealistisch idioom zoals we dat kennen van Max Ernst, De Chirico of Dali. En zoals ook Ouborg dat kende, van plaatjes. De theoreticus van het surrealisme, André Breton, noemde deze wijze van schilderen "Ecriture automatique", het automatische schrijven of schilderen: het buiten de controle van het logische verstand om uiting geven aan wat spontaan in de geest opkomt. Bedoeld werd in het bijzonder het schilderen van het visionaire en dat sloot aan bij wat Ouborg in Indië aantrof. "In Indië vond ik een kunst, nog geheel verbonden aan de religie en voor mij is dat eigenlijk de enige kunst." Ouborg wilde het onzichtbare, het bovennatuurlijke, zichtbaar maken, de stille kracht dus die achter de concrete werkelijkheid schuil gaat. Dat spirituele is de basis van de abstracte kunst van Ouborg. Het is niet de abstractie vanuit het visuele zoals we dat kennen van Picasso, die het zichtbare vervormde en reduceerde, zolang tot hij het essentiële overhield. Ouborg werd gedreven door een "heimwee naar het hart der dingen" en zijn vormen verwijzen daarnaar. Dat spirituele maakt ook dat zijn abstract-expresionistische werk van na de oorlog zo ingekeerd is. Het lijkt op het eerste gezicht zo op Cobra maar het mist dat extraverte en uitbundige. Op de tentoonstelling hangt gelukkig ook de tekening "Vader en zoon" uit 1950 in de spontane stijl van de kinderhand. Toen de tekening werd bekroond in 1950 dreef er een storm van verontwaardiging door kunstminnend Nederland. De teneur van de kritiek: dat kan mijn zoontje van vier ook, een cliché waar de burger zich nog altijd niet voor schaamt. Cobrakunstenaars Rooskens en Wolvecamp herkenden de kwaliteit en vroegen de toen al 57-jarige Ouborg om zich bij hun beweging te voegen. Maar hij weigerde zich waar dan ook bij aan te sluiten en verkoos het isolement. Die pure tekening toont die spontane, zoekende Cobrahand in die ongecompliceerde stijl. Maar het ging Ouborg om iets anders: hij bleef de magie achter de dingen zoeken.

Gepubliceerd in BN/De Stem, 1993




Terug naar overzicht