Magritte, de wereld als raadsel

Na veertig jaar is Magritte terug in Rotterdam. Nu in combinatie met werk op papier dat ook een lichtvoetige, zoekende Magritte laat zien. Zo komt het beeld dat van hem bestaat weer eens in beweging.

door Frits de Coninck

René Magritte (1898-1967) begon zijn carrière als ontwerper van reclametekeningen en behangselpapier, tekenaar om den brode dus. In het bijzonder voor het befaamde Brusselse modehuis Norine. Hij heeft daarvoor de mooiste affiches getekend, in een stijl die vrijer oogt dan we van zijn doeken kennen. Zelf sprak hij daar altijd laatdunkend over, in termen van “imbeciele werken.” Toch is dat werk heel belangrijk geweest voor de ontwikkeling van zijn stijl. Tekenen voor de publiciteit vereist een scherp geformuleerde boodschap die onduidelijkheid uitsluit. De bedoeling moet snel overkomen en zo lang mogelijk blijven hangen in het hoofd van de consument. Ze moet herkenbaar zijn en dus iets representeren uit de wereld van de kijker. Pas als een beeld vertrouwd is kun je er een grap mee uithalen. Zoals Magritte de surrealist later in zijn doeken deed, maar dan met een andere bedoeling. Het ontwerpen van reclame vereist uiterste doelmatigheid. De schrijver Elsschot puntte er zijn pen aan, Magritte zijn penseel. Dat mondde uit in die geheel eigen schilderstijl. Bij het gemak waarmee sommige van zijn schilderijen ‘verposteren’ heeft deze achtergrond zeker een rol gespeeld.

Een van zijn meest ‘gejatte’ werken is het schilderij Ceci n’est pas une pipe (eerste versie 1929). Een perfecte afbeelding van een pijp die geen pijp is, zeggen de woorden eronder, in deftige schoolmeesterletters. Het is inderdaad geen pijp, het is een schilderij. De taal ontkent wat we denken te zien. Daarmee komen beeld en taal los van elkaar en worden beide autonoom. Hij heeft er ook tekeningen van gemaakt. Op een ervan is de kop een pijp, de steel een penis. Een lulpijp, zogezegd. Twee dingen, pijp en lul, die ogenschijnlijk niks met elkaar te maken hebben. Alhoewel. Toch tekent Magritte dat zo omdat in zijn visie alles kan. Op papier of doek is alles denkbaar, de schilder schept z’n eigen wereld en waarom zou die dezelfde moeten zijn als die wij menen te zien? Een pijp op doek is dus geen pijp, maar verf op linnen. Niks meer, niks minder. Dat is zijn spel met de werkelijkheid, lichtvoetig op papier, ernstig op doek.

dubbelganger

Magritte leidde het leven van een burgerman, en stak daar graag de draak mee. Aan zelfspot geen gebrek, zo blijkt vooral uit zijn losse schetsen op papier. In de werkelijkheid van alledag in Brussel was hij een man met bolhoed en geklede jas, die twee keer per dag zijn hondje Loulou uitliet, zijn Georgette trouw bleef en gewoon in de huiskamer schilderde. Als het etenstijd was, was het schilderen gedaan. Thuis droeg hij braaf pantoffels, van die vilten, geruite dingen. Op papier tekent hij een heer met vijf pijpen en vijf neuzen gemaakt van die pantoffelstof. Dezelfde pantoffels draagt hij op een foto waarop hij bezig is Georgette, zijn eeuwige model, te schilderen. Deze pastiche verwijst naar het schilderij Poging tot het onmogelijke (1928) waarop we de schilder zien en zijn model, en haar portret, waar nog een arm aan ontbreekt. Maar op het doek zijn de pantoffels vervangen door deftige leren lakschoenen. Magritte als de dubbelganger van zijn eigen beeld.

De deur naar het al te persoonlijke hield hij gesloten. En toch, je moet haast moeite doen om sommige beelden niet te associëren met wat een indringende gebeurtenis moet zijn geweest in zijn kindertijd. Toen hij 13 jaar was verdronk zijn moeder zichzelf in de Samber. Met haar nachtpon over het hoofd werd ze opgedregd. Voor zover bekend heeft hij zich over de impact van deze tragedie nooit uitgelaten. Maar talloos zijn de schilderijen en tekeningen van een naakte vrouw of een vrouw met een door een doek verborgen gelaat of een spiegel met in plaats van een spiegelbeeld de woorden “corps de femme.

Hij tekent schilderachtig, en dat is nou precies wat je van zijn schilderijen niet kunt zeggen, hoe mooi ook. Hij schildert beelden, efficiënt en beheerst, niet pasteus, niet expressief. Hij is niet de schilder van het grote gebaar. Hij schildert een constructie van gedachten, invallen, associaties die een andere, kunstmatige wereld oproepen die ons verwondert. De wereld als raadsel, geschilderd met een minimum aan middelen en een maximum aan bedoeling. Toen Magritte in de jaren veertig tegemoet wilde komen aan de vraag naar zwierig geschilderde doeken, om eindelijk eens wat meer te gaan verdienen, koos hij een stijl die nog het meest leek op Renoir. Decennia te laat, en veel te duidelijk een navolging. Hij keerde terug naar zijn eigen vertrouwde, ‘droge’ stijl en oogste daarmee in de laatste twintig jaar van zijn carrière alsnog een fortuin.

Le jockey perdu (1926) en zijn voorstudies tonen mooi de verhouding tussen de schilderachtige tekening en het meer grafische schilderij. Op de eerste tekening nog een ruiter te paard in wat lijkt op een echt bos, met licht en schaduw, met gearceerde ruimte. Op de volgende bladen weekt hij het beeld steeds verder los van de werkelijkheid en ontstaat een typisch Magritte-beeld. Bomen als lopers uit het schaakspel, een helder geschilderde ruiter op zijn paard in een wereld die niets fysieks meer heeft.

mysterie

Zijn stijl kun je nog ’t best omschrijven als een montagetechniek. Uit verschillende losse panelen schiep hij een werkelijkheid die hij vervolgens tot een geheel monteerde. Alsof hij met een schaar de wereld verknipt en die vervolgens met de lijmkwast tot een eigen en nooit eerder gezien geheel maakt. Omdat zijn geschilderde wereld niet realistisch is, bewegen de personen zich ook niet in een idee van ruimte, maar staan ze bewegingloos in het beeld. Het bekende quasi-portret van Edward James (1937) is zo’n voorbeeld van stilte en onnatuurlijke ruimte. We zien Edward James twee keer op de rug terwijl hij voor een grote spiegel staat en wij zijn gezicht verwachten te zien. Net zoiets als de getekende handspiegel met op het spiegelvlak de woorden “Corps humain”, in plaats van een spiegelbeeld. De twee gestalten van die ene Edward James staan eigenlijk naast elkaar zonder idee van tussenruimte, verankerd in het geschilderde vlak. De enige ruimte die je zou kunnen ervaren is die waar de verborgen blik van James heen leidt, naar de ongeziene werkelijkheid achter de spiegel, het mysterie van Magritte.

Het papier bood hem de vrijheid om dingen uit te proberen. De serie tekeningen en schetsen uit 1928, Les images et les mots, lijkt zo’n speeltuin van belangrijke invallen. Hij tekent een paard, daarnaast een schilderij op een ezel met de voorstelling van datzelfde paard en tenslotte een man die “cheval” roept. Deze laat precies zien waar Magritte mee bezig was. Er is een (getekende) werkelijkheid, een geschilderd beeld dat identiek is aan die werkelijkheid en er is het woord: drie losse eenheden die elk een eigen betekenis hebben, maar elkaar ook kunnen vervangen. Deze benadering van de werkelijkheid was in de jaren dertig de grondslag van Magrittes surrealisme. Door beeld en woord los te koppelen van de logica kan alles met alles gecombineerd worden. Dat is niet zo maar een beeldspel, althans niet in zijn beste werk. Het is een manier om een andere, niet zichtbare, mysterieuze wereld te scheppen, een geconstrueerde wereld die we kennen en toch ook weer niet.

De tentoonstelling vestigt weer eens de aandacht op een belangrijk verschil in opvatting tussen André Breton, de Franse paus van het surrealisme, en de Belgische variant daarvan. Was het uitgangspunt van Magritte puur visueel, Breton wilde een droomwereld zichtbaar maken, het domein van het onderbewuste. De kunstenaar moest zich een ‘écriture automatique’ eigen maken om zonder controlerende tussenkomst van de ratio zijn droomwereld in beeld te brengen. Dat leverde een heel andere beeldtaal op dan wat Magritte deed, die concrete, zichtbare dingen combineerde. Logisch gezien net zo ongrijpbaar, maar toch.

De wereld van Magritte wortelt duidelijk in België, een land dat zelf een surrealistisch verschijnsel is. Er is Vlaanderen, en die totaal andere wereld die Wallonië heet en als kroon op die toch al moeilijke combinatie is er Brussel, een buitenechtelijk kind met een waterhoofd. Over het verbinden van losse werelden gesproken. In die wereld gaat alles anders, zeker voor (Nederlandse) mensen die menen dat er maar één soort logica bestaat. Het is dus denkbaar, iets wat eigenlijk niet kan en toch floreert: België bestaat niet en is er toch. Die quasi-onwerkelijkheid is de rijke humuslaag voor surrealistisch getinte verschijnselen. België, dat is Kamagurka, dat is een zelfportret als regenworm van Thierry de Cordier, de mosselpan van Marcel Broodthaers, Het verschrikkelijk mooie leven van Raveel, een heuse strontmachine van Wim Delvoye, de wereld van Kuifje. En René Magritte dus, een heer met bolhoed.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, augustus 2006




Terug naar overzicht