De dingen zoals ze zijn

 

Vijftig jaar na zijn dood is Giorgio Morandi (1890-1964) nog steeds een bron van inspiratie voor kunstenaars, ook voor schrijvers en filmers. Het Brusselse paleis voor Schone Kunsten toont een overzicht van de schilder die vooral om zijn stillevens een icoon van de moderne kunstgeschiedenis is geworden. De tentoonstelling is samengesteld door de kenner bij uitstek van zijn werk, de Italiaanse curator Maria Cristina Bandera. In haar selectie legt ze de nadruk op zijn waarneming van de zichtbare wereld, op de kunst van het kijken.

 

 

Er bestaat een foto van Morandi aan zijn werktafel die precies het wezen van zijn kunstenaarschap toont. Doeltreffender kan het niet in beeld gebracht, zelfs niet door zijn enige zelfportret uit 1924. In dat schilderij beeldt hij zichzelf af als schilder met het palet in de hand. Zijn ogen liggen in de schaduw van het zachte licht, de gelaatsuitdrukking is ingehouden. Het palet is bij wijze van spreken prominenter in beeld gebracht dan zijn persoon, alsof hij zelf een object is en in die zin vergelijkbaar met zijn potjes, flessen, en kannen waarmee hij als kunstenaar zo beroemd is geworden.

Op de foto zien we hem als subject. Hij zit aan een tafel met voor zich twee kannen, een vaas en een fles. Een stilleven dat alleen nog maar geschilderd hoeft te worden. We zien de vertrouwde dingen die zo vaak door hem zijn getekend, geëtst en geschilderd. De ogen zijn strak gericht op de voorwerpen, de mond is gespannen, de linkerhand houdt de bril vast die op het voorhoofd hangt. De ogen turen. Ze tasten de vormen af, ze zoeken de dingen zoals ze zijn, niet zoals we ze beleven en gebruiken. Dit is wat Morandi is: een kijker. Hij ontleedt al kijkend de zichtbare werkelijkheid die hij daarna schildert. In die volgorde.

 

 

De foto is genomen in 1953 en de grote verandering in zijn werk heeft dan al lang plaats gevonden. In de late jaren ’20 ontwikkelt zijn werk zich in een meer abstracte richting. De losse voorwerpen verliezen dan wat van hun letterlijkheid. Tot dan schildert hij de flessen en kannen als drager van iets en daar denk je onwillekeurig ook aan. Langzaam verandert dat. De flessen worden minder gebruiksvoorwerp. Je vraagt je niet langer af wat erin zit, maar je kijkt naar wat ze op zichzelf zijn, naar een autonome vorm. Zo schildert Morandi ze vanaf de jaren ’20 steeds duidelijker, als een ding in het licht, in de ruimte, op het platte vlak en vooral als iets dat vooral in verf bestaat. Je kijkt naar een andere, geïntensiveerde realiteit. De tentoonstelling in Brussel maakt die verandering ook zichtbaar. Er zijn weliswaar ‘maar’ 120 werken, maar ze beslaan zijn hele carrière, al zijn technieken en thema’s. Dat is belangrijk omdat Morandi’s werk zonder ophouden ‘in progress’ blijft.

Het was in 1990 in Düsseldorf dat ik voor het eerst een vrijwel volledig overzicht van zijn werk bij elkaar zag. En nog chronologisch geordend ook. Door al die stillevens, landschappen en bloemen achter elkaar in de tijd te zien, begon ik zijn kijken te begrijpen. Ik had altijd gedacht dat een kunstenaar aan het zoeken was. Maar waarnaar zou hij moeten zoeken? Een goed kunstenaar kijkt en denkt. Hij zoekt niet maar vindt. Dat is wat de atelierfoto laat zien, de kunstenaar die de gevonden werkelijkheid wil doorgronden.

In de jaren van rijping die aan de verandering voorafgaan, schildert en tekent hij zijn dingen nogal in de schaduw van de moderne kunstgeschiedenis. Hij ontdekt al heel vroeg Cézanne en dat zien we terug in de stijl van vooral zijn landschappen. Het andere kijken dat hij ook van Cézanne leert groeit pas later uit tot een eigen beeldconcept. We zien in de stijl van zijn stillevens en landschappen ook nog de echo van het impressionisme en het kubisme en daarna, heel kort maar, de stijl van de  ‘Pittura Metafisica’ van zijn vriend Giorgio De Chirico. Prachtige dingen, toen en nu nog steeds. Maar, ze leken nog op iets anders. De stijlverwantschap speelt parten, in die zin dat je geneigd bent de dingen dan ook te beschouwen vanuit de daarbij horende mentaliteit en ze te vergelijken met andere schilderijen uit het impressionisme, kubisme etc. Langzaam maar zeker houdt dat op, in de jaren ‘20. De schilderijen van Morandi zijn alleen nog maar te zien als Morandi, ze lijken op niks anders meer. Morandi wordt zelf kunstgeschiedenis.

 

De stillevens worden allemaal geschilderd in zijn kamer, in het huis in Bologna waar hij bijna zijn hele leven heeft gewoond, met zijn moeder en zijn drie ongetrouwde zussen.  Op de tafel rangschikte hij zijn flessen, kannen, vazen en doosjes, op zoek naar de goede positie. En had hij die eenmaal gevonden, dan markeerde hij de posities op het tafelblad. Het waren kleine herschikkingen met grote gevolgen. Ze geven namelijk elk stilleven een eigen identiteit. Hij keek naar vormen, hij dacht in vormen en die moesten met elkaar een verbinding aangaan. Om dat te bereiken schilderde hij de dingen in kleurtonen die bij elkaar pasten. Geen scherpe contrasten, maar kleuren die elkaar leken te zoeken. Geen uitgesproken contouren ook die de zachte overgang tussen de objecten in de weg staan. En alles overdekt met dat karakteristieke zachte licht dat tot in het onzichtbare binnenste van de dingen lijkt door te dringen. Opvallend dat het licht bijna altijd van links komt en aan de rechterkant van de flessen tere schaduwen werpt. In een stilleven van Morandi krijgt ook de schaduw substantie en wordt object.

Om de dingen nog scherper te kunnen waarnemen, om dus niet afgeleid te worden door niet ter zake doende details eromheen, plaatste hij zijn objecten voor een rechtopstaand stuk karton. Dat haalde ook de fysieke diepte uit het beeld. De enige diepte die ertoe deed, was die van het spel van licht en schaduw. Zo kwam hij tot een abstractie, door het beoogde deel van de werkelijkheid te isoleren en zo geconcentreerder te kunnen zien. Hij zei daar zelf over: “Ik geloof dat niks meer abstract, meer onwerkelijk kan zijn dan dat wat we echt zien. We weten dat alles wat we als mens kunnen zien van de objectieve wereld nooit zo bestaat zoals we de dingen zien en begrijpen.”

 

In de waarneming van de werkelijkheid heeft Morandi zich vooral laten inspireren door de bewonderde Cézanne. Hij is pas 19 als hij voor het eerst afbeeldingen ziet van diens werk. Een paar jaar later ziet hij zijn aquarellen in werkelijkheid op een tentoonstelling in Rome en later in Venetië.

Reizen deed Morandi overigens amper, en dan nog vrijwel alleen in Italië. Hij is een keer buiten de landsgrenzen geweest, voor een reisje naar Zwitserland. Hij had genoeg aan zijn kamer in het huis in Bologna en aan het huis in Grizzana waar hij eerst de zomers doorbracht en later ook de oorlogsjaren. Hij schilderde daar het landschap, gezien vanuit het raam van zijn kamer. Zo’n raam kadert het beeld en werkt als een diafragma. Dat was precies wat hij nodig had in de poging de zichtbare werkelijkheid te laten zien zoals die is. Wat hij van Cézanne leerde was de blik door niets af te laten leiden, dus ook niet door verbeelding, compositie of fantasie. “Ik maak niks wat ik niet zie, en wat ik zie bestaat,” schreef Cézanne. Morandi had het zo gezegd kunnen hebben. De zichtbare wereld is een raadsel, zonder kant-en-klare ordening. Het is aan het waarnemende oog, en dus aan de schilderkunst, om de ordening aan te brengen die de werkelijkheid verheldert. Het is bij uitstek de schilderkunst die met haar eigen middelen die realiteit kan ontsluiten. Ordening moet je niet bedenken, die moet je zien, en wel zo direct mogelijk. Dat is wat Cézanne het schilderen “sur le motif “ noemde en dat is wat Morandi fascineerde. Kijken, altijd maar kijken, zonder tussenkomst van wat dan ook. De werkelijkheid is al raadselachtig genoeg. Om die te vangen volstaan flessen, kannen en het landschap, vanuit zijn kamer gezien.

 

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, nr. 4, juni 2013




Terug naar overzicht