Ger Lataster - Ik schilder mijn leven, en dat is er niet eenvoudiger op geworden

Het werk van de schilder Ger Lataster (Schaesberg, 1920) wordt in de geschiedenis van de naoorlogse kunst in Nederland steevast ingedeeld bij het abstract-expressionisme. In Venlo isnu een andere kant van zijn oeuvre te zien. Veel doeken geven uitdrukking aan zijn politieke engagement.

door Frits de Coninck

Uw vrouw Hermine was uw muze en politieke inspirator?

We zijn vijftig jaar getrouwd geweest. Na haar dood is er een groot gat in mijn leven. Ik leerde haar in Amsterdam kennen. Ik mocht net voor de eerste keer stemmen en voelde me vooruitstrevend door PvdA te stemmen, tot haar grote boosheid: zij stemde CPN. Zij was fel tegen herbewapening van Duitsland, tegen vrijlating van Duitse oorlogsmisdadigers, actief in het Medisch Comité Nederland-Vietnam. Ze heeft veel foto’s gemaakt in Palestijnse vluchtelingenkampen

In zijn atelier een drieluik dat hij net voltooid heeft. Op het linker doek een zwevende vrouw, tegen een blauwe en zwarte achtergrond. In het midden weer een vrouwengestalte, verbonden met de fragmenten van een rode ster, een beeld van een dubbele ondergang. En op het rechter luik een been dat een schilderspalet vertrapt.

U schildert nog steeds?

Ik probeer elke dag te schilderen. Het atelier is boven, iemand moet me helpen de trappen op te gaan. Ik kan slecht lopen, maar nog wel werken. Ik schilder nu zittend. Dat betekent dat ik meer gebonden ben aan formaten, maar een doek van 2 bij 3 meter gaat nog wel.

Uw politiek-maatschappelijke engagement is een belangrijke motor in uw werk?

Ja, nog steeds. Ik sluit niet uit dat ik ook wel eens een vaasje met bloemen heb geschilderd, maar dramatische gebeurtenissen in de wereld hebben me altijd beziggehouden, dus ook in mijn werk. Willem Sandberg, de legendarische directeur van het Stedelijk, heeft dat altijd gezien. Maar een toonaangevend criticus als Lambert Tegenbosch zei me eens dat hij aan mijn werk niet kon zien dat ik de wereld schilderde. Dat hij en een aantal anderen dat niet zagen, daar kan ik ook niks aan doen.

Ik proef in uw woorden een gevoel van miskenning?

Hoe je werk wordt gewaardeerd hangt altijd af van wie er aan de macht zijn. Iemand als Sandberg stond helemaal achter me terwijl ik de laatste jaren door een aantal landelijke bladen genegeerd word. Er is kennelijk zoveel dat men interessanter vindt. In 1996 heb ik nog een tentoonstelling gehad in het Stedelijk onder Fuchs, die ook een paar grote doeken van me aankocht. En in 1999 een overzichtstentoonstelling van mijn werk in het Institut Néerlandais in Parijs. Ik ben nu heel blij met mijn tentoonstelling in Venlo.

Waar engageert u zich mee?

Ik heb een politieke boodschap, politiek is overal. Ik ben natuurlijk geen idioot die in de eerste de beste koe een politiek onderwerp ziet. Maar de politiek is wel een belangrijke drijvende kracht in mijn werk geweest. Na de oorlog bijvoorbeeld zag ik hoe hier weer herbewapening plaatsvond. Hoe er straaljagers kwamen, die ook weer uit de lucht vielen. Dat heb ik gethematiseerd in mijn Icarus-schilderijen uit de jaren vijftig. Later ook in de plafondschildering in het Mauritshuis maar toen ging het om meer algemene bedreigingen voor de mens. Rond 1966 schilderde ik het doek dat ik later Vietnam heb genoemd. Het verbeeldt de vernietiging door de Amerikanen die met brandbommen de Vietnamezen uit de bossen joegen. De gemeente Heerlen heeft dat gekocht. Daar zag men de boodschap, of misschien ook niet en vond men het alleen maar mooi.

Welke grote gebeurtenissen zijn voor u aanleiding tot schilderen geweest?

Het Franco-regime in Spanje, Vietnam, de vlag op het Rijksdaggebouw, de vernietiging van menselijke waarden in de concentratiekampen. Maar het is niet altijd zo feitelijk. In De vlucht uit ’t brandende Troje verbeeld ik een klassiek thema, niet speciaal de ondergang van Troje maar veel meer de mensen die de oorlogsellende ontvluchten. Collega-schilder Willink zei daarvan dat het een communistisch schilderij was. Hij bedoelde dat negatief vanwege zijn afkeer van het communisme, maar hij zag het wel goed, hij herkende in ieder geval wel de maatschappelijke boodschap. Dat ik zijn schilderijen fascistisch vond heb ik maar niet gezegd.

In welke wereld gelooft u?

Ik geloof nog steeds in een socialistische wereld. Al zo lang heeft men geprobeerd die te verwezenlijken en altijd heeft dat groot verzet ondervonden. Ook de Sovjet Unie heeft het niet voor elkaar gekregen, een groot drama. Ik heb dat gesymboliseerd in de arbeider bij wie de hamer en sikkel uit de hand vallen.

Uw uitgangspunt is altijd een foto?

Meestal wel, een foto is een visuele aanleiding om een boodschap duidelijk te maken. Je moet bij machte zijn om het te schilderen en vooral heel goed weten wat je wilt met een schilderij. Het gevoel dat iets de moeite waard is om te verbeelden moet je overbrengen. Daar gaat soms enige tijd overheen. Eind jaren tachtig heb ik een reeks schilderijen gemaakt met als titel De dag der overwinning, met als uitgangspunt de foto waarop te zien is hoe een soldaat in 1945 de rode vlag plaatst op het Rijksdaggebouw. Dat was een symbool voor de overwinning op het fascisme, ik vond dat fantastisch om te schilderen.

Frits de Coninck is kunstcriticus

‘Ger Lataster, na aan het hart’, 6 juni t/m 5 september, Museum van Bommel van Dam, Deken van Oppensingel 6, Venlo; di t/m zo 11-17; MK € X,XX; publicatie € XX,XX; www.vanbommelvandam.nl

inzet: kort vraaggesprek met Rick Vercauteren, directeur van Museum van Bommel van Dam:

“Het is ons beleid om de zogenaamde Amsterdamse Limburgers te tonen. Deze expositie van werk van Lataster past in een reeks die we begonnen zijn met Pieter Defesche. Daarna volgde Pierre van Soest en nu Ger Lataster. Daarna komen nog Jef Diederen en Lei Molin.

Lataster c.s verlieten in de jaren veertig Limburg, op de Rijksakademie in Amsterdam viel voor hen veel meer te halen. Ze zijn in Amsterdam gebleven. Limburg heeft pas veel later wat met hen gedaan. Nu is hun werk in de collecties van Bonnefanten, Museum van Bommel van Dam en Schunck.

Het thema van het politieke engagement in het werk van Lataster is nooit eerder zo in een tentoonstelling te zien geweest. Zijn werk is altijd benoemd als abstract-expressionistisch. Maar tegelijk is het ook een spiegel van de tweede helft van de twintigste eeuw. Op zijn eigen manier heeft hij commentaar gegeven op de belangrijke gebeurtenissen in de wereld.

Schilderkunst is natuurlijk niet zoiets als een column, maar je voelt wel dat het in het werk van Lataster over meer gaat dan alleen maar mooi schilderen. Hij vecht met zichzelf, met goed en kwaad. Hij wil betekenis geven aan zijn schilderkunst. Hij reageert nooit letterlijk en direct op de grote actuele gebeurtenissen. Als hij kanonnen schildert combineert hij die met fruit, citroenen bijvoorbeeld. Hij ziet ze als tegendelen die elkaar nodig hebben. De citroen ziet er heel mooi uit maar proeft natuurlijk wel heel zuur. Defending the Valley, mijns inziens een sleutelschilderij, verbeeldt het gevecht in een vallei maar het beeld wordt gedomineerd door heel grote, zachte borsten. Voor Lataster het symbool van vruchtbaarheid en voortplanting, in een omgeving van dodelijk geweld. Veel van de werken heten zonder titel, maar recentelijk heeft hij drie doeken voorzien van een titel met een politieke verwijzing.

Lataster is nog altijd scherp en kritisch. Hij kan zich nog steeds boos maken om wat hij ziet als onrechtvaardigheid. Dat zie je ook terug in zijn handschrift, in zijn stijl. Hij begint een schilderij schetsmatig met een ondertekening in potlood of houtskool. Dat is het kader. Dan begint het driftige schilderen. Door zijn gevoel voor compositie weet hij die drift ook weer te beheersen.”

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, 2010




Terug naar overzicht