Fons Haagmans - “Nicht eine Stunde tut mir Leid”

De overzichtstentoonstelling, een bekroning van zo veel jaar kunstenaarschap, vindt niet helemaal toevallig plaats in Bonnefanten. Maastricht is de plaats waar Fons Haagmans (Schinnen, 1948) woont en werkt, het balkon naar Europa. Het is het begin van de regio waar hij zijn motieven vindt en waar hij zich cultureel thuis voelt. Ik haal mijn werk hier vandaan. Hier, dat is een gebied dat loopt van Maastricht naar Nijmegen als meest noordelijke stad, via Keulen, Saarbrücken naar Nancy en via Tongeren weer naar Maastricht. Dit beschouw ik als een land, mijn denkbeeldige land. Daar spreekt men een vergelijkbare taal. Nancy? Daar is het stripverhaal uitgevonden, daar komt ook Grandville vandaan met zijn dierfiguren die ik tot mijn motief gemaakt heb. Keulen, dat is de stad van het carnaval met al zijn glitter en de jaarlijkse optocht van de schutterij waar ik mijn heraldische beelden aan ontleen. Die optochten, dat is ook de cultuur van mijn jeugd.

Wat Fons Haagmans al zijn kunstenaarsleven lang maakt, heeft een heel persoonlijke signatuur. Je herkent zijn werk onmiddellijk aan de voorstellingen, de vorm en de verf.

Zijn repertoire bestaat uit beelden die tot ons culturele erfgoed behoren. Tarotkaarten, cijfers, letters, heraldische vormen, dieren, figuren uit de commedia dell’ arte, allemaal dingen met een zekere symboolwaarde en door veelvuldig gebruik ook versleten. Hij noemt ze zelf iconen.

De beelden die ik zoek voor mijn schilderen moeten icoon geworden zijn. Zo’n beeld moet zich genesteld hebben in ons collectieve geheugen. Denk daar overigens niet te vlug aan religieuze zaken. Elvis Presley heb ik onlangs geschilderd omdat ook hij een icoon is. Of een zin uit een Schlager van Freddy Quinn Nicht eine Stunde tut mir Leid”, de titel vaneen schilderij waar ik ook een roos op bevestigd heb, twee uitgesproken clichés bijeen. Beide ook voor iedereen herkenbaar.

Die motieven zijn inderdaad sleets. Door de tijd heen heeft zich een verweking van betekenis voorgedaan, zijn er sentimentele aspecten bijgekomen of zijn er betekenisaspecten verloren gegaan. De harlekijn heeft al lang niet meer de betekenis die hij ooit had; de eikenbladen zijn de clichématige verwijzing geworden naar Limburg; cijfers hebben hun magische betekenis verloren etc. Haagmans zoekt zijn motieven om de kracht van hun beeld en betekenis en krabt daar het aankoeksel vanaf. Zoals je een ui kunt afpellen net zo lang tot je de kleinst mogelijke kern overhoudt die alle genetische kwaliteiten draagt, zo gaat Haagmans met zijn beelden om. Hij wil hun kern terug. Hij recyclet beelden, zou je kunnen zeggen. Niet als een literair of cultureel doel op zichzelf, maar gewoon om een goed schilderij te maken. Dat in zijn geval altijd ook een uitgesproken abstracte kwaliteit heeft. Waar ik me mee bezig wil houden als beeldend kunstenaar is het behoeden van de herinnering aan de betekenis. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik zonder meer geloof in die betekenis. De Kabbala is natuurlijk flauwekul, ik geloof daar absoluut geen bal van. Maar dat is bijzaak. Het gaat er mij om dat de beelden uit die wereld opnieuw gebruikt kunnen worden. En dat ze een nieuwe betekenis kunnen krijgen.

Hij schildert zijn voorstellingen tegen een achtergrond van contrasterende kleuren zodat hij het beeld isoleert en het abstracter maakt. Bij de op de heraldiek geïnspireerde schilderijen is die graad van abstractie mogelijk nog sterker. De kleurbanen beslaan van rand tot rand het hele doek, horizontaal of diagonaal, met mooie titels als “In Negen Geschuinbalkt”. Meer concrete vormen als flagstones of ezels heeft hij zo geabstraheerd dat we ze herkennen en toch ook weer niet. Hij heeft de dingen geschilderd met een nieuwe betekenis die het ons niet meer toestaat te associëren met ons vertrouwde ervaringen. Het bier, de wijn, de oesters, de mossels: hoe lang je er ook naar kijkt, echt begerig om te happen en te proeven word je niet. “Gelukkig maar. Ik wil helemaal niks weten van een soort van quasi-gezelligheid. Ik wil geen bier etc. schilderen, maar een icoon met inbegrip van alles wat daarmee samenhangt.

Als ik de vertrouwde beelden zou schilderen, in de bevestigende vorm dus, dan zouden de dingen gelovig worden. Maar ik ben niet gelovig. Daarom wil ik dat de dingen zogezegd afkoelen. Dat doe ik door van het beeld eerst een sjabloon te maken, dat is wat ik noem een afgekoelde vorm. Ik streef een koele uitstraling na.

Die koelte hoort bij een beeld, sappigheid en smaak horen bij een gerecht. De dingen die hij schildert versobert hij door ze in het platte vlak te zetten. Je kunt ze zien, niet pakken. Het oog van de kijker wordt nooit het beeld ingevoerd, de denkbeeldige ruimte in. Het blijft hangen aan de buitenkant. Een schilderij van Haagmans heeft ook iets afwerends.

De abstractie die hij nastreeft maakt dat hij het al te persoonlijke ontwijkt. Hij mijdt de persoonlijke verftoets, hij gebruikt bij voorkeur industriële lakverf in plaats van de gebruikelijke olieverf. De kwaststreek, het persoonlijke handschrift, Haagmans vindt dat soort termen te romantisch, niet meer van deze tijd. Hij wil alleen maar persoonlijk zijn in het spel met de beelden en hun betekenis, niet in de manier van schilderen. Juist om de aandacht niet af te leiden van het beeld, werkt hij met sjablonen. Ik breng de verf op volgens mijn eigen systeem. In wat ik nastreef is het voor mij belangrijk sjablonen te gebruiken. De voorstelling die ik op doek wil, snij ik eerst uit in karton. In die uitgesneden voorstelling breng ik de verf op, met een kwast. Laag over laag. De verf kan onder de vorm doorlopen wat iets rafeligs oplevert en dat kan mooi zijn. Daar zit ook een zeker toeval in, rafeligheid valt niet te sturen. De verf moet goed vallen, dat kun je niet helemaal in de hand hebben.

Haagmans zou je zuidelijk van temperament en noordelijk van uitstraling kunnen noemen. Hij komt uit een cultuur van beelden die hij om hun schoonheid gebruikt. Hij beschouwt zichzelf als beeldenmaker. Het schilderen op zichzelf interesseert hem even veel of even weinig als het motief. Ik wil rijk werk maken, veel schilderen, diep gaan. Ik wil alle motieven kunnen schilderen, ik wil inconsequent kunnen zijn. Ik wil echte schilderijen maken, geen abstracte schrale denkconstructies.

Net zo zuidelijk is zijn relativisme. Hij heeft een milde spot die verbonden is met het plezier dat hij in het maken van zijn beelden heeft. Neem de dingen vooral niet al te serieus. Hij speelt met Elvis Presley als icoon, laat z’n harlekijn een tong naar de kijker uitsteken of een lange neus trekken. Zijn schilderen is van een bijzondere combinatie van koele ernst en ironie. Of zoals collega-kunstenaar Han Schuil het ooit tegen hem zei: “Je motieven zijn katholiek, je manier van schilderen is calvinistisch.” Hij heeft voor het eerst tentoongesteld in Maastricht in 1974, in Amsterdam in 1987, eerst bij Art & Project en vanaf 1994 ook bij Galerie Onrust. Zo is hij aanwezig in beide werelden.

De schilderijen met “edelstenen”, Schmuckbilder zoals hij ze noemt, nemen een aparte plaats in z’n oeuvre in. Hij monteert ze direct op het schilderij. Die stenen die halfedelstenen lijken maar van ordinair plastic zijn, passen in de decoratieve kant die ook karakteristiek is voor z’n werk. En maakt hem eens te meer tot een zuidelijk kunstenaar. Hij wil schoonheid schilderen, verleiden en versieren. Decoratie is voor hem ook een vorm van betekenis verlenen, ook al heeft dat begrip in onze taal een negatieve klank gekregen. Decoratie is voor velen synoniem met oppervlakkigheid en verdient gepast wantrouwen, ook omdat het de suggestie wekt iets te verbergen. “Opleuken” heet dat. Dat decoratie verdacht klinkt, is ten onrechte, vindt hij. Niets menselijkers dan versieren. Alle grote kunsten ter wereld kennen die decoratieve kant. De kunst van de islam is in hoge mate decoratief, met die prachtige arabesken, het resultaat van de voortgaande stilering van letters.

Met die stenen is hij schatplichtig aan de processiecultuur, om preciezer te zijn aan het oude katholieke gebruik om een reliekschrijn rond te dragen. In een reliekschrijn bewaarde men een restant van een heilige. Om zo’n schrijn waardiger en kostbaarder te maken, werd die bezet met fonkelende halfedelstenen, van verre zichtbaar. Dat gebruik wordt nog altijd in ere gehouden in dat denkbeeldige land dat Fons Haagmans het zijne noemt, het land waarvan hij de taal spreekt, waar hij zijn materiaal delft, waar zijn werk met die noordelijke, abstracte uitstraling thuishoort.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, februari 2007




Terug naar overzicht