Frits de Coninck

De hyperrealiteit van de Amerikaanse kleinburger

Archie Bunker in het museum

[intro] De Rotterdamse Kunsthal bestaat 15 jaar en ter gelegenheiddaarvan wordt er een selectie getoond uit het hyperrealistische oeuvre van de Amerikaan Duane Hanson (1925-1996). Tweeëndertig levensechte mensbeelden die een milde spiegel zijn van de Amerikaanse lower middle class

[tekst] De eerste ontmoeting is schokkend. Je loopt door een klassieke museumzaal. Ruime zaal, een mooie houten vloer, geen vuiltje te zien. Witte wanden met kunst, in zorgvuldige ordening. Hier en daar een bank om te rusten, om in stilte tot beschouwing te komen. Een eigen wereld, voor de liefhebbers. Ver weg van de rauwe werkelijkheid waarvan zelfs het lawaai hier niet doordringt. Je gaat de hoek om, de volgende zaal binnen en ineens stuit je op een poetsvrouw die even opgehouden is met haar verschrikkelijke werk. Moe en afgetobd en nog een heel museum te gaan. Ze zit half opgericht, de linkerhand steunend op de parketvloer, de andere in de emmer. Een katoenen jurk van de markt die het lijf-op-leeftijd ook niet meer in vorm kan houden, afgeleefde benen en een lege blik. Een vrouw à la Edith Bunker. Je verwacht kunst, niet zoiets.

Dit hoort hier niet thuis. Poetsen, dat dient ’s avonds te gebeuren buiten het zicht van de bezoekers. Die willen kunst zien, een geabstraheerde vorm van de werkelijkheid, hooguit iets wat op de werkelijkheid lijkt, maar niet wat de werkelijkheid is. Althans wat zich als zodanig aandient.

Dit is een beeld van Duane Hanson in het Staatsmuseum in Stuttgart en zo heeft hij er 114 gemaakt. Beelden van mensen op ware grootte, een schaal van 1:1. Meer dan levensecht: mensen van vlees en bloed op een doorsnee dag zien er niet zo gestileerd echt uit als deze scheppingen van polyester en glasvezel. Ze zijn allemaal dezelfde types. Vertegenwoordigers uit de Amerikaanse lower middle class. Een bouwvakker, een serveerster leunend tegen de muur, een toeristenechtpaar dat voor het eerst een vakantiereis kan betalen, een politieagent, een werkloze, een bodybuilder, een zonnebaadster op leeftijd, een huisschilder, een postbode, een alcoholiste, een stukadoor. Allemaal mensen die overwegend met de handen hun geld verdienen, die weinig triomfantelijks te melden hebben. Geen helden, geen captains, geen winnaars. Down-to-earthtypes die eerder wat sukkelig zijn en vooral heel burgerlijk. Leden van de zwijgende meerderheid, mensen die je overal tegenkomt en die je nooit opvallen. Je ziet ze en je ziet ze niet. Het zijn allemaal variaties op hetzelfde thema. Verwacht van Hansons figuren geen fantasie, geen interessant dubbelleven, geen drama. Ze ogen a-seksueel, moe en gelaten. Merkwaardig is die lege blik in de ogen. Zo zonder verwachting, zonder hoop. De ogen zien de kijker ook niet aan, ze lijken elk sociaal contact te vermijden. Ze richten de blik liever naar beneden, alsof ze daarmee een denkbeeldige cirkel om zich heen trekken. Alsof ze daarmee een stukje van de museumvloer voor zichzelf opeisen. Elk beeld heeft zo een eigen ruimte die de kijker op gepaste afstand houdt. Duane Hanson spaart zijn antihelden ook de clichés niet. Velen zijn Amerikaans dik, veel te dik dus. Dat laten ze zonder enige beperking of gene zien door precies de verkeerde kleding aan te trekken. Goedkope, slecht zittende kleding van net de verkeerde stof die de vettigheid in plaats van glorieus te verhullen juist extra benadrukt. Het beeldenpaar Tourists (1988) toont een man met baseballpet, in Hawaïhemd, een korte broek en toch sokken in de schoenen en op de buik een fotocamera in de aanslag. Klaar om de grote momenten vast te leggen van de volledig verzorgde reis. Zijn dikke vrouw beladen met twee tassen waarin natuurlijk de hapjes voor onderweg, een te krappe rode broek en ook een camera om de nek. Maar dan wel een van kleinere afmeting, voor de kiekjes die laten zien hoe gezellig het wel niet was.

Om de mentale positie van Hansons beelden beter in beeld te krijgen is het goed het spoor van hun herkomst te volgen. De Hanson die we nu kennen dateert van rond 1965, het moment dat de popart in Amerika doorbreekt. Hij is dan al 40 jaar en heeft moeizaam gevochten om zijn eigen stijl te ontwikkelen, tegen de dominante stroom van het abstract expressionisme in. Hanson zocht een veel objectievere, niet ambigue verhouding tot de wereld waarin hij leefde. Dat was de wereld van de American dream die begin jaren ’60 scheurde door raciaal geweld, burgerrechtenbeweging, protest en onvrede. Voor Hanson was het de vraag hoe een kunstenaar daarop kon reageren, hoe hij in zijn werk een maatschappelijk standpunt kon innemen. Veel van wat hij als antwoord daarop maakte is later vernietigd en het is duidelijk waarom. Zijn reactie was te direct, te anekdotisch, te verhalend, oftewel: te weinig beeldend. De taal van popartkunstenaars als George Segal, Edward Kienholz, Jasper Johns en Robert Rauschenberg leverde hem een bruikbaarder benadering op. Popart introduceerde vooral een kijk op de banaliteit en de trivialiteit van het dagelijkse leven, het meest banale (een stripverhaal, een blik Campbellsoep) werd icoon. Luidruchtig, in opgeblazen formaat en met energie geladen. Heldere, concrete voorstellingen uit de werkelijkheid die het karakter van een ding kregen. Ze zijn wat ze lijken, en dat is het. Met name George Segal is een voorbeeld voor Hanson. Segal modelleerde zijn beelden naar levende mensen en goot ze in gips, met als doel de platitudes en de monotonie van het dagelijkse Amerikaanse leven te tonen zoals je dat ziet in de cinema, het benzinestation, de bus. Hanson zag in deze benadering de kans om zijn maatschappelijk engagement te gieten in een eigen vorm en zo een eigen stijl te formuleren. Het eerste belangrijke resultaat is Abortionuit 1965. Het is het beeld van een jonge vrouw levensecht gekneed in klei en gegoten in polyester, afgedekt met een wit laken dat nauwgezet de plooien van het lichaam volgt. Het beeld van de dood. Het was zijn statement in de strijd tegen illegale abortussen die de levens van vele meisjes en vrouwen verwoestten. Het beeld baarde opzien en vooral veel weerstand. “Here at last was something I deeply wanted to say about life around us today. But, more important, after years of uncomfortable ventures into abstract, nonobjective and conventional representative work I had embraced realism as my mode of expression.” Hanson had zijn ding gevonden en wat hem heel duidelijk was: Art was life, and life was realistic.

De beelden die hij in die jaren maakte zijn allemaal een directe reactie op de maatschappelijke onrust in Amerika, het protest tegen de Amerikaanse inmenging in Vietnam en het groeiende verzet tegen het door de staat gedulde racisme. Werken als War en Race Riots zijn in feite mise-en-scènes, taferelen met meer dramatis personae en dus een sterke nadruk op de handeling en daarmee op het tijdelijke van een gebeurtenis. De beelden uit die jaren hebben een documentair en feitelijk karakter en dat is niet wat Hanson zoekt. Hij wil geen verslag van de werkelijkheid, maar een transformatie van de werkelijkheid tot een soort van hyperrealiteit. Hij bereikt dat in de eerste plaats door reductie. Uit het beeld Race riots, een gevecht van staatsdienaren tegen zwarten, verwijdert hij vijf personen en houdt alleen de politieman over die met een knuppel inslaat op een aan zijn voeten kronkelende zwarte. Daarmee reduceert hij het verhaal dat hij wilde vertellen tot een beeld dat zichzelf vertelt. Het is een ontwikkeling naar kaalheid en helderheid, de keuze voor een enkele persoon die een type is, representatief en visueel eenduidig. Die hyperrealiteit bereikt hij vervolgens ook door de beelden niet meer volledig naar één model te maken, maar ze samen te stellen uit onderdelen die op zichzelf typisch zijn. Zo kopieert hij de arm van die, het haar van een ander, de huid van een derde en ga zo maar door. Zijn beeld is geen kopie meer van de werkelijkheid, maar een assemblage die leidt tot een werkelijkheid die de zichtbare werkelijkheid overtreft, en dus niet letterlijk bestaat. Dat levert nieuwe mogelijkheden op. Het biedt hem de kans om een beeld te maken tot een statement over menselijke waarden, en dat gaat verder dan een kopie van de werkelijkheid. De hyperrealiteit die Hanson zoekt is een assemblage van een mensfiguur die visueel samengesteld uit diverse werkelijkheden en die tegelijk een mentale houding uitdrukt. De houding van de Amerikaanse kleinburger, de Archie Bunker die in al zijn verschrikkelijke geborneerdheid en frustratie toch ook mededogen opwekt. Zijn manier om de werkelijkheid te assembleren biedt ook kans op ironie. De vrouw in Flea Market Lady (1990), met te grote bril, shorts en zonnehoedje temidden van 2e-hands spullen, draagt zelf een T-shirt met de tekst I am a big deal. Elk beeld is een mild commentaar op zich zelf. Die ruimte tot ironie schept Hanson door zijn personen niet te treffen midden in een handeling, die alleen maar afleidt, maar in zekere rust. Niet de gebeurtenis, maar de verwijzing levert betekenis op. Dat leidt tot een bijzondere vorm van communicatie. Omdat de personen min of meer in rust zijn en ze je ook niet aankijken, wekken ze ook op geen enkele manier de indruk te reageren. Je kunt praten als Brugman, maar alles ketst af op een onzichtbare muur. En toch is er sprake van communicatie. Een Hansonbeeld representeert een werkelijkheid die de kijker herkent om zich daarna in te denken in een situatie die weliswaar niet uitgebeeld maar wel gesuggereerd wordt. Er is altijd meer dan wat het oog biedt. Achter de koele visuele werkelijkheid schuilt een mentale positie die in de non-verbale communicatie met de kijker aan de orde is.

Maar voor die kwaliteit heb je geen 32 beelden nodig. Zo allemaal bij elkaar in een tentoonstellingsruimte ervaar je ook een beperking in het werk van Duane Hanson. Het is beelden scheppen volgens een bekend, beproefd stramien. En dat stramien heeft een beperkte houdbaarheid. Een schok als bij eerste ontmoeting beleef je nooit meer.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, 2002




Terug naar overzicht