Mario Garcia Torres - Hoe snel kun je door een museum ?

Ooit vestigde ene Jimmy Johnston een wereldrecord museumbezoek. Om precies te zijn, 9 minuten en 45 seconden deed hij over een bezoek aan het Louvre. Filmer Jean-Luc Godard legde dat in 1964 vast in zijn film Bande à Part. Het record werd in 2003 scherper gesteld door de hoofdrolspelers uit Bertolucci’s The dreamers. Mario Garcia Torres (1975), museumdirecteur en beeldend kunstenaar uit Mexico, laat een clubje jongeren een poging doen wederom het record te breken, ditmaal in een museum in Mexico. A brief history of Jimmie Johnson’s legacy heet de video waarin hij de actie heeft vastgelegd, afgewisseld met beelden van vergelijkbare acties elders, zoals een oude man op skates in een museum in Los Angeles. Het filmverslag van Garcia Torres is nu te zien in het Stedelijk, volgende maand in Tate Modern.

Zo’n actie doet wellicht denken aan een practical joke: zo gaan wij immers toch niet rond in een museum, om er zo snel mogelijk weer uit te komen? Wij zijn toch gewend om met een soort van aangeleerde deftigheid en liefst in stilte te gaan door de zalen van wat wij als een cultuurtempel beschouwen? Garcia Torres stelt inderdaad het verschijnsel museum aan de orde en de traditionele gedragscodes die daarbij horen. En, toeval of niet, juist in een tijd dat het instituut museum weer volop in de belangstelling staat. In Nederland in ieder geval door de conflicten die her en der uitbarsten over de te volgen richting, waarbij de gevestigde museumorde staat tegenover jongere conservatoren. Het museum staat onder druk, dat is duidelijk. De kwestie is overigens niet nieuw. Ger van Elk, een van de vaders van de conceptuele kunst in Nederland, stelde de functie van het museum al ter discussie in zijn bijdrage aan de tentoonstelling Op losse schroeven, in 1969 in het Stedelijk. In zijn woorden van nu: “Musea lopen het gevaar te verworden tot televisiestudio’s; vluchtige instituten met oppervlakkige programma’s.”

Zowel de woorden van Van Elk als de video van Garcia Torres gaan uiteraard verder dan het Nederlandse conflict. Ze stellen iets aan de orde wat van algemener betekenis is en wel de aard en de functie van het museum voor beeldende kunst. Wat is eigenlijk een museum? Wat is het anders dan een plek waar kunst wordt opgeslagen en getoond? Een plek waar iets tot kunst wordt verklaard? Garcia Torres laat drie jongelui zien die in rap tempo, in 5 minuten en 11 seconden, op rollerskates door de zalen heen denderen. Zij zien alleen maar gangen, deuren, zalen waardoorheen het met die snelheid al moeilijk manoeuvreren is. Laat staan dat ze ook nog wat van de kunst zien. Maar het bijzondere is dat wij wel wat zien. Wij zien beelden langs schieten van bestaande schilderijen, die we dus zouden kunnen herkennen. Herkennen impliceert dat de beelden in onze geest worden opgeroepen en is dat eigenlijk niet de kern van waar het bij kunst om gaat. Waar anders dan in ons hoofd voltrekt zich het kunstwerk? Kunst is toch wat wijkunst noemen? Een schilderij is zuiver materieel gesproken niet meer dan een lap beschilderd linnen over een houten frame gespannen. De clou van Garcia Torres’ video zit aan het eind. Bij de aftiteling wordt nauwkeurig melding gemaakt van de werken en hun makers die we voorbij hebben zien flitsen. Elke naam roept potentieel een beeld op bij de kijker en daarmee de bevestiging van het bestaan van dat kunstwerk. Het is kennelijk niet altijd noodzakelijk om het werk fysiek te aanschouwen om het toch te beleven en daarmee te laten bestaan. In onze geest dus. Het supersnelle museumbezoek van de jongelui roept een ruimte op waarin de geest kan dwalen zonder er werkelijk te zijn.

Dat klinkt als een omschrijving van conceptuele kunst. Met de geschiedenis van Jimmie Johnson schuift Garcia Torres aan bij de come back van de conceptuele kunst. Alsof Stanley Brouwn weer terug is aan het front. Als geen ander conceptualiseerde die kunst tot het uiterste. Hij gaf bij voorbeeld op verschillende plekken alleen maar de afstand aan tot een bepaald punt, daarmee het bewustzijn van een ruimte oproepend bij de kijker. Geen ander fysiek spoor dan een bordje met de nauwkeurig gemeten afstand. Helemaal in die zelfde geest zien we bij veel jongere kunstenaars weer een zelfde proces van dematerialisering van het kunstwerk. Kunst is voor alles een idee. Je hebt niet noodzakelijk een stoffelijke vorm nodig om dat idee op te roepen, net zo min als je bij beleving van dat idee iets met de persoon van de kunstenaar te maken hebt.

Een paar actuele voorbeelden. Ryan Gander besluit om (tijdelijk) te stoppen als kunstenaar en maakt een video van de weg die iemand anders gaat van atelier naar huis. Bethan Huws maakt een installatie in Haus Esters in Krefeld, een gebouw van Mies van der Rohe. Zij laat de ruimtes helemaal leeg en geeft de bezoekers enkel een tekst in handen die gaat over de architectuur van het gebouw. Het beleven is dus voldoende. Mario Garcia Torres organiseert een performance in een museum waarbij de toeschouwers een kaartje in handen gedrukt krijgen waar slechts opstaat: “I can’t speak in museums and galleries.” Volgens de geldende code mogen we inderdaad veel niet in een museum. Het denken over musea en kunst is gelukkig aan geen enkel gebod of verbod gehouden.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, juni 2007




Terug naar overzicht