René Daniëls tekent weer!

Twintig jaar geleden maakte een hersenbloeding een einde aan de carrière van René Daniëls, een van Nederlands grootste kunstenaars van de late 20ste eeuw. De Pont toont nu zijn schilderijen en tekeningen. Met — heel verrassend — vers werk

Door Frits de Coninck

Het werk van René Daniëls (Eindhoven, 1950) krijgt weer aandacht. Tien jaar na de grote schilderijenshow in het Van Abbe is het werk nu te zien in De Pont. Gelukkig, het werk van iemand die in de korte tijd van z’n carrière zo’n rijk oeuvre heeft geschapen wil je wel vaker zien. Nu ligt de nadruk op het werk op papier. In de wolhokken — kleine, intieme ruimtes — hangen zo’n 120 tekeningen in diverse technieken tegenover een twintigtal schilderijen.

Het verhaal van René Daniëls is bekend. Tussen 1977 en 1987 werd hij een van de belangrijkste beeldend kunstenaars van Nederland. Op alle grote internationale tentoonstellingen was zijn werk te zien. Rudi Fuchs bracht hem op de Documenta in Kassel van 1982, Jan Hoet toonde hem op de Documenta van 1992 als een van de acht keer- of startpunten uit de moderne kunstgeschiedenis. Het drama was toen al geschied. In 1987, 37 jaar pas, werd hij getroffen door een hersenbloeding die hem het werken verder onmogelijk maakte. Het was het einde van een grootse carrière. Wat rest is een schatkamer aan ideeën en associaties, vrij op papier gezet, snel gemaakt.

Bij Daniëls hebben de schilderijen het losse karakter van de tekening en veel tekeningen de visuele kracht van het schilderij. Dat tekening en schilderij zo naar elkaar toe kruipen heeft alles te maken met zijn onderwerpen. Daniëls heeft een oeuvre gebouwd op invallen, woordspelingen, associaties, absurditeiten, ideeën, beelden. Die zijn nog altijd even fascinerend om te zien. En nog steeds erg on-Nederlands. Met een karakteristieke stijl en betekenis.

Daniëls tekent en schildert beelden die altijd zowel letterlijk als figuurlijk zijn. Tegenover de wolhokken hangt het bekende doek GENT uit 1981. Het verbeeldt voorname herenhuizen met trapgevel zoals die aan de leien van de Vlaamse stad te zien zijn. In handen van Daniëls hebben de huizen een forse neus gekregen, die ze van huizen tot personen maakt. Het ligt er maar aan hoe je wilt kijken. Er hangt ook een tekening met die voorstelling maar ook een aquarel met de omkering. Langgerekte koppen met forse neuzen die als rijtjeshuizen naast elkaar in de losse ruimte staan.

De tekeningen laten een schat aan beeldgrappen zien. Schoenen die boek worden, een vogel met een hand aan de snavel, een kunstschaats met een geweerloop in de neus.

Een ander voorbeeld. Op losse tekeningen verbindt Daniëls een mossel en een paling. Op een schilderij is die vondst verder gegroeid tot een zwaan die dobbert op het water, La muse vénale. En ook dat is weer niet helemaal waar. Wat wij water noemen lijkt daarop, maar in de stijl van Daniëls blijven het tegelijk ook losse toetsen blauwe en groene verf. Ze zijn vrij en schetsmatig geschilderd; voldoende dicht om het beeld van water op te roepen, voldoende los en open om te laten zien dat het vooral een schildertij of een tekening is. Naast de lichtvoetigheid van het beeldenspel is dit ook een ernstige aangelegenheid, nooit voor één interpretatie te vangen.

Bij Daniëls is alles denkbaar en vooral droombaar. Er hangt een mooie aquarel van de kop van dichter Appollinaire met een vis op de plaats waar je een snor verwacht. Alleen de kunstenaar kan zulke beelden dromen. Daniëls had een voorkeur voor kunstenaars als Picabia, Broodthaers, Appollinaire en Duchamp en dat zegt iets over het karakter van zijn werk dat tegelijk beeldend en literair en soms uitgesproken surreëel is. Niet surrealistisch, dat label zou van zijn werk een -isme maken en het vastnagelen in de kunstgeschiedenis, iets waartegen hij zo’n grote weerzin heeft uitgesproken. Daar gaan dan ook een aantal tekeningen over, over mensen die over kunst schrijven bij gebrek aan eigen artistiek talent. Hij tekent een grafsteen met als tekst ‘Hier rust de kunsthistoricus. De enige levenden waren de doden’.

Daniëls spot net zo graag met de kunstacademie, bijvoorbeeld in de vorm van een geschilderde gevel. Op de begane grond de toegang met de naam ‘academie’ en naar boven toe steeds losser geschilderde vensters uitmondend in een totale bevrijding van het beeld dat zich niks meer aantrekt van de formele kaders die de vensters lijken voor te stellen.

Natuurlijk ontbreken in deze tentoonstelling ook de vlinderstrikjes niet. Een van de door Daniëls meest geschilderde vormen. Het is een beeld dat niet berust op beeldassociatie of woordspel maar dat voortgekomen is uit het tekenen en schilderen zelf. Zoals bij de twee rechthoekige, perspectivisch verkleinde wanden aan weerszijden van een frontaal geschilderde wand. Dat is een zaal en wordt een vlinderstrik of een diabolo als die vormen loskomen van de ruimte waarin hij die wanden schilderde. En vervolgens is het vrij spel voor de verbeelding, juist in het werk op papier.

In het allerlaatste wolhok wacht de grootste verrassing. Daar hangen piepkleine schilderijtjes van een vinger breed en een vinger hoog en liggen een stuk of tien schetsboeken in een vitrine. Uit 2006 en 2007! Twintig jaar na het noodlot tekent en schildert Daniëls weer. Niet meer op dezelfde rijke, flitsende manier, maar toch. De voorstellingen zijn relatief groot en eenvoudig en lijken traag getekend. Er zijn oude beelden als de takken met teksten, de vlinderstrikken, GENT, mannetjes. Er zijn nieuwe beelden: een mobiele telefoon, kaasschaven, messen. En natuurlijk iets onmogelijks als een man met een auto als hoofd. Wat gebleven is, is de droom, de tragische verandering ten spijt.

Gepubliceerd in Het Financieele Dagblad bijlage Persoonlijk, 2 juni 2007




Terug naar overzicht