Stonehenge in de polder

 

 

In 1809 werden de schorren en slikken ten noorden van Goes ingepolderd door toedoen van 24 Rotterdamse havenbaronnen. Dat werd de Wilhelminapolder en die bestaat dus ruim 200 jaar Dat is voor de Koninklijke Maatschap de Wilhelminapolder zoals het landbouwbedrijf officieel heet dat nog steeds de eigenaar is van de grond, een goede aanleiding om de polder te vieren. Om stil te staan ook bij het fenomeen polder, zo karakteristiek voor het Zeeuwse (en Nederlandse) landschap. Maar de polder van nu lijkt al lang niet meer op de nieuwe wereld die men zich twee eeuwen geleden schiep.

De Wilhelminapolder van nu wordt gemarkeerd door de oprukkende stad (Goes), de windmolens aan de verre horizon, de dijken met de onafscheidelijke populieren stijf in het gelid, de getemde zee en de  voortschrijdende mechanisatie die de akkers onafzienbaar heeft gemaakt. De Deltaweg snijdt het oude land in twee stukken.

De menselijke schaal is opgeblazen. De mensenhand die ooit dit nieuwe land op de zee won, is in de schaalvergroting verdwenen. Dat besef van verandering was dan ook meteen het belangrijkste criterium bij de keuze van een kunstwerk dat ter gelegenheid van het 200-jarige bestaan in de polder zou komen. Het moest een vorm van Land Art worden in de Wilhelminapolder, volgens de daartoe in het leven geroepen werkgroep waarin naast de eigenaar Koninklijke Maatschap de Wilhelminapolder (KMWP) ook CBK Zeeland en de Stichting Kunst en Openbare Ruimte (SKOR) zitting hebben gehad. In 2009 werd het winnende concept van de Duitse beeldende kunstenaar Michael Beutler officieel door de koningin geïnaugureerd. Zijn beelden staan er nu. 25 april jl. zijn ze officieel overgedragen aan de KMWP.

 

“Like suns setting three meters above true level”, zo noemt Michael Beutler de negen betonnen sculpturen die hij heeft neergezet in de klei, verspreid over de polder tussen Wolphaartsdijk en Wilhelminadorp, tussen de Oosterschelde en Goes. Negen beelden die elk bestaan uit op elkaar gezette, bijna halve bollen. Hun plaats is nauwkeurig berekend en bepaald. Elk van de beelden staat op een andere hoogte, de grootste staat op het laagste punt van de polder met zijn voeten in het water, de kleinste staat in het talud van een dijk. Alsof door toedoen van die hoogteverschillen de beelden dansen in het polderland. Maar dat is schijn, het is eigenlijk omgekeerd. Het is de polder die door zijn eigen reliëf visueel golft en de beelden die in de kern allemaal op eenzelfde hoogte staan maken dat zichtbaar. Want de doorsnede van elk beeld, daar waar de twee identieke helften elkaar raken, bevindt zich precies op 3.80 meter boven NAP. Zo vormen de middellijnen van de beelden tezamen een denkbeeldige horizon. Dat is een visuele lijn die een nieuw en onverwacht verband aanbrengt en die correspondeert met de lijnen van de dijken en met de kaarsrechte voren van het omringende akkerland. Zo blijkt de polder meer dan een platte, omgeploegde vlakte. De dijken, akkers, sloten, poelen en wegen hebben allemaal een eigen hoogte en de installatie van Beutler maakt de kijker daarvan bewust. Hij neemt de polder de maat, een menselijke wel te verstaan.

Hij doet dat niet alleen door de hoogte te accentueren. De twee delen waaruit elk beeld bestaat zijn volkomen spiegelbeeldig aan elkaar. De ondergrond waar de gefundeerde beelden opstaan, is nergens egaal en de kunstenaar heeft de vorm van de onderkanten daaraan aangepast. Hoe dat eruit ziet, wordt zichtbaar in de bovenste halve bol die het spiegelbeeld is van de onderkant. Elk van de beelden is dus aan de bovenkant op een of andere manier afgeplat, parallel aan de ongelijkheid aan de voet. 

 

Met deze sculpturen sluit Michael Beutler (Oldenburg, Duitsland, 1976) aan bij de stroming van de Land Art, die begin jaren ’70 van de vorige eeuw actueel was. Uit verzet tegen de commercialisering van de kunst, uit verzet ook tegen de galeries en de dominantie van de stedelijke cultuur zochten kunstenaars als Robert Smithson, Robert Morris en Richard Serra hun materiaal in de natuur. Niet helemaal toevallig dat zij juist in het gemaakte landschap van Nederland een aantal beroemd geworden installaties hebben gerealiseerd. Ook de Groene Kathedraal van Marinus Boezem uit 1987 heeft in zekere zin verwantschap met de Land Art. Wat deze kunstenaars zochten was een andere kijk op de natuur. De natuur is de kunst zelf; ze heeft alleen ingrepen nodig van de kunstenaar om er anders naar te kunnen kijken. Daarmee staat niet meer het beeld of de installatie zelf centraal maar de omgeving waarvan het beeld onlosmakelijk deel uitmaakt. De ingreep, in dit geval de negen beelden van Beutler, willen ons anders, d.w.z. echt laten kijken naar de polder. Beutler zoekt altijd nauwgezet naar een intieme relatie tussen zijn beelden en de ruimte waarin hij intervenieert. Daarom kiest hij voor elke plek een eigen bouwsel, van steeds wisselend materiaal gemaakt. Zijn keuzes zijn altijd onconventioneel, en ook altijd gebaseerd op tegenstellingen, ook zijn beelden in de Wilhelminapolder. Ze zijn zowel geïmproviseerd als uiterst precies, technisch overdacht en tegelijk spontaan, afhankelijk van de positie van de kijker zijn ze imponerend en ook kwetsbaar, eenvoudig ogend en constructief complex. Alles in dienst van een andere perceptie van de Wilhelminapolder.

 

Elk van de beelden is een landmark. Wie door de Wilhelminapolder fietst of loopt ziet waar hij zich ook bevindt, minstens drie van de sculpturen in één blik. Op een plek zelfs zes. Het ene beeld wijst naar het volgende, met een bijna even dwingende als subtiele kijkrichting. Door deze overwogen plaatsing creëert Beutler een zichtlijn, omdat het ene beeld je visueel naar het volgende voert. Zo raken landschap en beelden op een bijna magische manier met elkaar verbonden, Stonehenge in de Goese polder. Elke bezoeker die een route langs sculpturen kiest, trekt zijn eigen lijnen door het polderlandschap dat daarmee een menselijke, persoonlijke maat krijgt. 

Wat zich vanuit de verte aandient als gedrongen, gesloten observatieposten, zoals bunkers die uit het land lijken op te rijzen, voelt van dichtbij als monumentaal. Het kleine wordt groot, veraf wordt dichtbij en intiem. Zo werken de beelden als een oefening in kijken en zien. En zo wordt zoiets gewoons en dagelijks als een Zeeuwse polder een bijzondere belevenis die ons terugvoert naar hoe het ooit begonnen is: mensenwerk.

 

 

Gepubliceerd in ZeeuwsTijdschrift – 2014

 

 

 

 

 




Terug naar overzicht