Eigenlijk ben ik geen abstracte schilder

Een interview met Steven Aalders

Op uitnodiging van het Haagse gemeentemuseum maakt beeldend kunstenaar Steven Aalders (1959) in de projectzaal de tentoonstelling Cardinal Points. Zijn eigen gelijknamige schilderijen met het kruisvormige motief confronteert hij met werk van verwante voorgangers uit de vaste collectie van het museum. Werk dus van Mondriaan, Schoonhoven, Joseph Albers, Peter-Paul Lohse, McLaughlin, Ad Dekkers, Ben Akkerman en Donald Judd.

Hoe wil je je verhouden tot de kunstgeschiedenis?

Ik haal mijn voorgangers naar het hier en nu en laat mijn werk een schilderkunstige dialoog aangaan. De kunstgeschiedenis gebruik ik als een motief. Ik zie mezelf als een schakel in de tijd. Ik incorporeer allen die voor mij zijn geweest en die me interesseren. Mondriaan, Judd en Newman houden me altijd bezig, dat zijn profetische kunstenaars op wie ik navigeer.

Als ik geraakt word door een schilderij, vraag ik me af hoe die schilder een bepaald probleem oplost. Dat kan ook Vermeer zijn of Terborgh die ik erg bewonder. Bij Terborgh zie je hoe de weerkaatsing van het licht de kleur van een satijnen rok en de vloer bij elkaar trekt. Dat is hetzelfde wat gebeurt in een aluminium box van Donald Judd. Tussen die twee zit een gat van drie eeuwen maar in wat ze doen met kleur en licht valt de tijd helemaal weg.

Door zo te kijken naar mijn voorgangers wordt het mij duidelijk waar ik vandaan kom, waar ik sta en waar ik naartoe ga.

Je streeft in je werk naar eenvoud en helderheid en daarmee sluit je aan op de weg van het modernisme. Wat valt er op dat gebied nog te ontdekken?

De abstracte kunst is eigenlijk nog maar heel jong, nog geen 100 jaar. Mondriaan, Malewitsj en Kandinsky hebben het terrein snel ontgonnen, maar nog lang niet alles is uitgewerkt. Er is wel een beeldtaal ontstaan die generaties na hen een handvat gegeven heeft om gedachten en emoties in de essentie van het schilderen uit te drukken in termen van kleur en vorm. Wie daarvoor gevoelig is heeft een wereld te ontdekken. Dat geldt voor de kunstenaar, dat geldt ook voor de beschouwer. Die moet veel actiever zijn dan bij kunst die een beeld uit de werkelijkheid representeert. Ik vind niks uit, ik pas wat ik geleerd heb van voorgangers toe op mijn eigen beleving van de wereld waarin leef. Om Jasper Johns te citeren: ik neem iets, ik doe er iets mee, ik doe er iets anders mee. Ik wil niet meegaan in het huidige wereldbeeld waarin alles veel te veel op elkaar betrokken is, waar alles aan elkaar lijkt te raken. Het is mijn ambitie om daar meer van buitenaf naar te kijken en essentiële lijnen weer zichtbaar te maken

Je schept orde in de chaos door te zoeken naar abstracties die het leven vorm geven, zoals maat, ritme, herhaling.

Ik heb mijn beeldtaal zo gekozen dat ’t een universele taal is. Herhaling, ritme, maat spelen daar een belangrijke rol in. Het gaat om de oriëntatie in de wereld, om tijd, om ademhalen. Dat is wat het schilderen voor mij zichtbaar moet maken: het ritme van verandering. Ik werk alleen maar bij daglicht. Ik wil zien hoe het licht steeds andere pigmenten naar boven haalt, hoe in de loop van de dagtijd de kleur verandert. Ritme wil ik ook in mijn eigen leven ervaren. Ik luister in m’n atelier graag naar de minimal music van Steve Reich, Morton Feldman of nu naar de cantates van Bach. Met m’n vader had ik de vaste afspraak om elke zaterdagochtend de psalmen te lezen, in verschillende vertalingen, met verschillende commentaren. Zo kom je tot die paar kernwoorden die richting geven en tot alle beeldspraak en betekenissen daaromheen. Bijna een metafoor voor m’n schilderen.

In je streven een gevoel van ruimte op te roepen laat je je inspireren door Dom Hans van der Laan, benedictijner monnik en architect.

Zoals hij het omschreef: een wand op zichzelf is niks, pas als je er een tweede wand tegenover plaatst, heb je architectuur, ruimte dus. De ruimte is wat tussen de vormen in zit. Je hebt de ordening nodig om dat gevoel van ruimte op te roepen. De ruimte is in between. De verhouding tussen vorm en ruimte brengt een schilderij boven de chaos en de leegte uit, zo worden chaos en leegte leefbaar.

Hoe schilder je dat?

Ik kies voor rechthoekige vormen en die schilder ik zo secuur mogelijk, maar wel met de hand. Ik gebruik uiteenlopende kleuren die ik in lagen opbreng, van donker naar licht of omgekeerd. Elke kleur is gemengd met de andere kleuren die op het doek voorkomen. Zo kruipen ze naar elkaar toe en krijgen een verwantschap met elkaar of contrasteren juist. Dat vraagt een heel nauwkeurige balans tussen kleuren en vormen, een kwestie van push and pull. Als ik die harmonie bereik ontstaat dat gevoel van ruimte en beweging, door toedoen van het licht. Inderdaad, in between.

Jouw werk is abstract. Dat begrip moet wel opnieuw en heel precies gedefinieerd worden.

Dat is zo, maar allereerst: een schilderij moet voor zich zelf spreken. Voor mij is het een lichaam, een persoon. Eerst is er het kijken, pas dan ervaar je de spanning van een wereld die achter het beeld schuil gaat. Een gebied waarover het lastig praten is, maar waar je wel in kunt treden als beschouwer, ieder op zijn eigen manier.

Ik wil nooit een vorm die lijkt op iets uit de werkelijkheid. En toch moet een schilderij net zo concreet zijn als bij voorbeeld een stoel. Ik streef verder naar een universele gewaarwording. Mijn uitgangspunt is altijd een plaats op deze wereld maar de uiteindelijke ervaring van het schilderij moet daarbovenuit stijgen. Ieder moet de ruimte als zijn eigen ruimte kunnen voelen. Zo bezien ben ik eigenlijk geen echt abstracte schilder.

Als je je beperkt tot wat je concreet ziet, zou je een schilderij van jou in een paar woorden kunnen beschrijven. Waar het echt om gaat is die beleving en die is niet in woorden te vangen, die is letterlijk onbenoembaar. Hoe bereik je dat ?

Er zitten twee kanten aan mijn manier van werken: het zinnelijke en het geestelijke. Ik ben me daar pas van bewust geworden toen ik voor ’t eerst een expositie zag van het werk van Donald Judd in Barcelona. Ineens ontdekte ik de traditie waar ik in blijk te staan. Ik moest opnieuw beginnen en ontdekken hoe ik streng en helder kon zijn en tegelijk ook zinnelijk kon schilderen. Die twee zijn niet te scheiden van elkaar. Want als je je wilt bezig houden met het onzichtbare heb je het tegendeel nodig om dat zichtbaar te maken. Zo werken de rechthoeken in mijn doeken. Door extreem scherp en helder te zijn in de vorm kun je begrijpen wat je ziet. Dan kun je ook in de kleur het licht vangen. Ik wil zichtbaar maken wat de geest is, vorm geven aan wat je niet kunt zien. En zo het schilderij terugbrengen tot de meest eenvoudige staat van zijn, tot iets wat volkomen vanzelfsprekend lijkt.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, februari 2010




Terug naar overzicht